In de zomer van 1418 sloegen Jan IV en Jacoba het beleg voor Dordrecht, maar zij konden de stad niet innemen.
Jan IV van Brabant door Edward van Even - Foto: Publiek domein |
Hierna begon Jan IV onderhandelingen met Jan van Beieren, waarbij hun beider neef Philips van Bourgondië als bemiddelaar optrad. Zij sloten op 13 februari 1419 in Woudrichem een overeenkomst, waarin werd bepaald dat de beide Jannen vijf jaar lang gezamenlijk over Holland en Zeeland zouden regeren. Jan van Beieren kreeg tal van gebieden in Holland in bezit en de toezegging dat hij alle landen van Jacoba zou erven, indien haar huwelijk met Jan IV kinderloos zou blijven.
Enige weken eerder, op 19 en 22 januari, hadden Jan IV en Jan van Beieren al een afspraak gemaakt over het gezamenlijke bestuur van hun landen. Zij beloofden elkaar dat zij tien met name genoemde aanhangers van Jacoba niet langer in het landsbestuur zouden laten participeren. Onder deze tien bevonden zich onder meer Jan, Lodewijk en Willem van Montfoort, Gerrit van Zijl én Jan van Vianen van Noordeloos, maar Willem van Brederode werd niet genoemd45. Willem van Brederode heeft het verdrag van Woudrichem medebezegeld, zoals vele andere Hollandse en Zeeuwse edelen46. Hij behoorde nadien tot de bestuursraad die Jan IV en Jan van Beieren voor Holland en Zeeland hebben ingesteld. Zijn neefje Reinoud heeft in maart 1419 nog een windhond aan Jan van Beieren geschonken, toen deze in Haarlem ver toefde om zich als nieuwe machthebber te laten huldigen47. De relatie tussen de oom van Jacoba en de Brederodes zou echter spoedig worden afgebroken.
In het voorjaar van 1420 werd Willem door Jan IV uitgezonden om te bemiddelen in een conflict tussen Philips van Wassenaar, burggraaf van Leiden, en de inwoners van deze stad. Hij werd eerst voor Brederode en later tussen Gouda en Oudewater verlaecht ende gewacht door lieden, waarvan sommigen een uniform droegen in de familiekleuren van Jan van Egmond. Zij zouden hem zeker ongeloofliic geslagen ende gemoert... hebben, hadde mi Got niet beschermt, zo verklaar de Willem later. Hij vroeg Jan van Beieren om maatregelen tegen de overvallers, maar deze liet niets van zich horen. Dit was voor Willem reden om zich aan te sluiten bij de Hoeken, oftewel de volgelingen van Jacoba48.
Op 15 april sloten Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, Jan en Lodewijk van Montfoort, Philips van Wassenaar, Willem van Brederode en de steden Utrecht, Amersfoort en Leiden een onderling verbond, gericht tegen Jan van Egmond, Gerrit van Heemskerk en hun medestanders (lees: de Kabeljauwen). Als zij steden zouden bemachtigen die toebehoorden aan Jan IV en Jacoba, dan zouden zij die aan het hertogelijk paar overdragen. Mochten zij plaatsen veroveren die zich hadden aangesloten bij Jan van Beieren, dan zou de bisschop van Utrecht die in bezit nemen49.
Inmiddels waren Jan IV en Jan van Beieren nieuwe besprekingen begonnen. Deze resulteerden op 21 april in het verdrag van Sint-Maartensdijk. Jan IV gaf bij dit akkoord heel Holland en Zeeland voor tenminste twaalf jaar in pacht aan Jan van Beieren. De beide vorsten hadden een dag eerder een bondgenootschap afgesloten met ondermeer Jacob van Gaasbeek, Hubrecht van Culemborg, Gerrit van Heemskerk en Jan en Willem van Egmond, ofwel de Kabeljauwse partij. Jan IV en Jan van Beieren zouden hen voortaan beschermen tegen acties van Margaretha van Bourgondië en drieënveertig met name genoemde edelen. De beide vorsten verzekerden hun aanhangers dat zij de voormalige gravin en de groep van drieënveertig niet meer in het bestuur van hun landen zouden betrekken. Onder deze "uitgestotenen" bevonden zich ondermeer Jan en Lodewijk van Montfoort, Philips van Wassenaar én Willem van Brederode en Jan van Vianen van Noordeloos50. Over Reinoud van Brederode wordt niet gerept, maar die telde als minderjarige ook nog niet mee51.
45. ARA, AGH 111, vermeld in Prevenier/Smit, Dagvaarten, 541.
46. Prevenier/Smit, Dagvaarten, 546-547.
47. ARA, AGH 2194, katern IX, f. 81. uitgegeven dank ik aan dr. J.G. Smit van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis in 's-Gravenhage.
48. Van Mieris, Charterboek, IV, 543 (citaten). Nadere gegevens over de beide aanslagen ontbreken. Vergelijk Van Kan, Sleutels, 162-165 voor de ontwikkelingen binnen Leiden.
49. Van Mieris, Charterboek, IV, 542-545, ver meld in Prevenier/Smit, Dagvaarten, 564.
50. ARA, AGH 114, vermeld in Prevenier/Smit, Dagvaarten, 565.
51. Op 2 maart 1420 kreeg Reinoud van de bisschop van Utrecht uitstel om zijn leenhulde af te leggen tot Pasen (7 april), Maris, Repertorium, 5, en Hoek, 'Repertorium lenen bisschop', p. 286. Dit zal vast te maken heb ben gehad met zijn minderjarigheid.
Dit artikel is overgenomen uit de 20ste jaargang van het Jaarboek, 'Reinoud II,. Nummer 1/2 uit 1995.
Auteur: M. J van Gent. Het volgende artikel: Jan van Beieren aan de macht. Voor het overzicht van alle artikelen zie: Een Hollandse luis in de Bourgondische pels.
Meer over: Beleg van Dortrecht, Jan IV van Brabant.